Financieel-economische uitgangspunten
Financieel economisch perspectief
Deze begroting is gebaseerd op de uitgangspunten zoals opgenomen in de Meicirculaire 2022.
Nieuwe verdeelstelsel per 1 januari 2023
De afgelopen jaren is er gewerkt aan een nieuwe verdeling van het Gemeentefonds. De fondsbeheerders van het ministerie van Binnenlandse Zaken samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB). Door deze herverdeling gaan sommige gemeenten er op vooruit en andere op achteruit. Hiervoor is een ingroeipad afgesproken van drie jaar. Gemeenten gaan maximaal € 37,50 per inwoner op vooruit of achteruit. Gemeente Maashorst is een voordeel gemeente. Volgens de prognose van het ministerie van BZK gaan we er in 2023 € 7,5 per inwoner op vooruit en vanaf 2024 € 16,11. Per 2026 vervalt het systeem van samen de trap op en samen de trap af. Dat jaar gaat verder dan het huidige Bestuursakkoord van het Kabinet. De toekomst is op dit vlak onzeker.
Financieel economische uitgangspunten
Onderwerp | Financieel economische uitgangspunten 2023 |
---|---|
Algemeen | We dekken structurele uitgaven af met structurele inkomsten. |
Algemeen | Onze ramingen zijn volledig, realistisch en haalbaar. |
Algemeen Raming bestaand beleid |
Lasten en baten worden op bestaand beleid geraamd, inclusief de besluitvorming van de raad tot en met juli voorafgaande aan de begroting. |
Algemeen
Raming nieuw beleid |
Nieuw beleid of gewijzigd beleid toetsen we aan het de financieel beschikbare ruimte. Nieuw beleid op basis van het Bestuursakkoord wordt als zodanig toegelicht. |
Aantal inwoners Maashorst | Voor de rekeneenheid voor het aantal inwoners per 1 januari van het begrotingsjaar hanteren we bij voorkeur 'De ontwikkeling van de bevolking in Noord-Brabant, 2020-2040, Bron: 'De Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant’ van Provincie Noord-Brabant, actualisering (sept 2020). In die prognose nog geen gemeente Maashorst. Om die reden houden we vooralsnog de geraamde voorlopige aantallen 1/1/22 van het Centraal Bureau voor de Statistiek aan. |
Aantal woonruimten Maashorst | De rekeneenheid voor het aantal woonruimten per 1 januari van het begrotingsjaar is op basis van de betalingsspecificatie algemene uitkering april 2022 (woonfunctie, logiesfuncties, uitwonende studenten). |
Algemeen uitgangspunt lonen en prijzen |
Systeem van 'Begroten op basis van lopende lonen en prijzen' in het nieuwe begrotingsjaar en deze lijn constant houden bij de berekening van de meerjarenbegroting. Argumenten:
|
Prijsstijging | Voor de prijsstijging in 2023 baseren we ons op de verwachtingen van het Centraal Planbureau (CPB) voor prijs netto materiële overheidsconsumptie (imoc): Bron: Meicirculaire 2022 CEP 2022). Voor 2023 is dat percentage 2,3%. Daar waar prijsstijgingen contractueel vastgelegd zijn, houden we vast aan die percentages.. |
Prijsstijging meerjarenbegroting | In de meerjarenbegroting hanteren we het principe van constante prijzen. |
Personeelskosten | De loonkosten van het gemeentelijk personeel berekenen we op basis van de voorgestelde formatie door de stuurgroep Maashorst van eind 2021. |
Loonontwikkelingen worden gebaseerd op de geldende cao en indien de cao afloopt in het meerjarenperspectief op basis van de door het Centraal Planbureau berekende loonontwikkeling overheid: de loonvoet sector overheid. De CAO loopt tot 2023. Voor loonstijging baseren we ons op het gemiddeld percentage van nieuwe CAO's van 3%. Ontwikkelingen van werkgeverslasten voor pensioenen worden gebaseerd op ramingen van het pensioenakkoord. Sociale premies begroten we op basis van de meest actuele informatie van het Rijk. Loonontwikkelingen worden normaliter in de Kadernota op hoofdlijnen geraamd en concreet uitgewerkt in de programmabegroting. |
|
Werkkostenregeling | Voor de werkkostenregeling is maximaal het wettelijk toegestane budget beschikbaar van 1,7% over de 1e € 400.000 en daarna 1,2% van de fiscale loonsom. |
Onroerendezaakbelasting (t.b.v. berekening algemene uitkering) |
De waardebepaling voor woningen en niet-woningen stellen we vast aan de hand van de waarde peildatum 1 januari 2022 (BSOB). Deze waarde vermeerderen we met de te verwachten nieuwbouwwaarde t/m peildatum 1 juni 2022. Waarde mutaties compenseren we in het tarief (dat wil zeggen, een gelijkblijvende opbrengst). |
Onroerendezaakbelasting (t.b.v. berekening opbrengst OZB) |
De totaalopbrengst wordt voor 2023 verhoogd met de prijsindexering (netto materiële overheidsconsumptie). Eventuele extra verhogingen worden als nieuw beleid toegelicht in het bestedings- en dekkingsplan. |
Tarievenbeleid | Voor de tarieven van rioolheffing en afvalstoffenheffing gaan we uit van 100% kostendekkendheid. Leges worden bepaald op basis van begrote kosten en afgesproken kostendekkendheidpercentages. |
Gronden | Het aantal geraamde m2 grondverkopen is gebaseerd op de actuele en te verwachten afzetprognoses voor woningen en bedrijventerreinen, zoals vastgelegd in het MJP 2022. De grondprijzen per complex zijn conform het grondprijsbeleid 2022 (maart 2022). |
Te ontvangen huren | We verwerken de contractueel overeengekomen prijsaanpassingen. Voor de overige ramingen sluiten we aan bij de prijsstijging (netto materiele overheidsconsumptie). |
Subsidies | Voor de indexering houden we vast aan het percentage voor prijs netto materiële overheidsconsumptie (imoc). |
Algemene uitkering |
We ramen de algemene uitkering uit het Gemeentefonds op basis van de meicirculaire 2022. De algemene uitkering zien we als vrij besteedbare middelen ter dekking van de wensen van college en raad. We volgen hierbij het gestelde in de Financiële verhoudingswet. De middelen uit de algemene uitkering worden centraal begroot binnen programma 10 Bedrijfsvoering en inkomsten, tegen lopende prijzen voor het begrotingsjaar en tegen constante prijzen voor de jaren daarna. In slechts die gevallen waarbij een decentralisatie-uitkering actief aangevraagd wordt die middelen ook voor dat doel te oormerken. Alle overige uitkeringen die via de algemene uitkering worden ontvangen als algemene middelen te beschouwen en als zodanig te betrekken bij de integrale afweging bij het begrotingstraject. Afdelingen kunnen aanvragen voor decentralisatie-uitkeringen doen via het opstellen van een inhoudelijk plan en onderbouwing van het benodigd budget en dit laten vaststellen door het college van B&W. Na goedkeuring van college worden middelen overgeheveld naar de decentrale budgetten. Bij feitelijke overheveling van taken en middelen vanuit het Rijk worden de hierbij behorende middelen decentraal begroot. |
Verbonden partijen | De bijdragen voor verbonden partijen zijn gebaseerd op kadernota’s en begrotingen 2023 van de verbonden partijen. |
Rente | Voor de berekening van de totale rentekosten tellen we alle betaalde rente over aangetrokken lang- en kortlopende gelden op. De terugontvangen rente van derden wordt hiermee verminderd. We berekenen 0,9% (was 0,6% in 2022) over onze eigen financieringsmiddelen (renteomslag). We hanteren de rentenotitie van het BBV. |
Rente langlopende geldleningen | Voor de toekomstige financieringsbehoefte rekenen met een rentepercentage voor langlopende leningen 25 jaar 2,2% (was 0,55% in 2022). |
Rente grondbedrijf | De toe te rekenen rente aan de grondexploitatie (Bouwgronden In Exploitatie) betreft het gewogen gemiddelde rentepercentage van de bestaande leningenportefeuille van de gemeente, naar verhouding vreemd vermogen/totaal vermogen, indien geen sprake is van projectfinanciering (volgens de notitie grondexploitaties 2016 van de commissie BBV). Jaarlijks zal dit percentage herrekend moeten worden. |
Rente voorzieningen | Rentetoevoegingen aan voorzieningen zijn niet toegestaan, tenzij voorzieningen op contante waarde zijn gewaardeerd. Voor Uden betreft dit momenteel de voorziening begrafenisrechten. Indirect ook de voorziening pensioenverplichtingen, maar daar is de rente opgenomen in de berekening van Raet/Visma. |
Afschrijvingen |
Het afschrijvingsbeleid dat wij hanteren is vastgelegd in de Financiële verordening gemeente Maashorst. 1. Als er bij het vaststellen van de begroting of begrotingswijzigingen nog geen moment van gereedkomen bekend is, wordt er van uitgegaan dat de investering halverwege het jaar van investeren gereedkomt. De kapitaallasten (rente en afschrijving) worden dan voor 50% als structurele last meegenomen. 2. Als er bij het vaststellen van de begroting of begrotingswijzigingen een concreet moment van gereedkomen bekend is, dan wordt die datum gehanteerd als het moment vanaf wanneer de kapitaallasten (rente en afschrijving) als structurele last worden meegenomen. |
Overhead | Overhead wordt niet doorbelast. Overhead wordt alleen toegerekend aan grondexploitaties en investeringen. Daar waar sprake is van ‘tarieven’ berekenen we de overhead extracomptabel. |
Vervangingsinvesteringen | In de meerjarenbegroting maken we onderscheid tussen uitbreidingsinvesteringen en vervangingsinvesteringen. Vervangingsinvesteringen worden geïnventariseerd en beoordeeld bij de Begrotingsnotitie. Bij noodzaak tot vervanging worden de lasten opgenomen in het basisbeeld. We gaan daarbij uit van de inventarisatie van investeringen, zoals opgenomen in het MIP. |
Incidentele budgetten | Incidentele budgetten die in het betreffende begrotingsjaar niet zijn ingezet, vallen bij het jaarverslag vrij in het jaarrekeningresultaat. Indien het college van mening is dat het budget toch beschikbaar dient te blijven, dan kan dit opgenomen worden in het raadsvoorstel tot overhevelen van budgetten (december) en eventueel daarna nog gemeld worden in het jaarverslag, waarna besluitvorming door de raad plaats kan vinden. |
Onvoorzien | De stelpost onvoorziene uitgaven mag alleen gebruikt worden voor het opvangen van incidentele tegenvallers, die onvoorzien, niet uit te stellen en onontkoombaar zijn. De hoogte van de stelpost onvoorziene uitgaven is € 45.000 structureel. Het college kan beschikken over de inzet van de stelpost onvoorzien gedurende het lopende boekjaar. Het college informeert de raad via de reguliere P&C cyclus over de inzet. |